De vijfde privacytrend van 2014: het Europese Hof wordt privacyrechter

Het privacyrecht is inmiddels een serieus specialisme met jaarlijks tientallen beschikkingen, vonnissen en richtsnoeren. Een overzicht daarvan is nuttig, maar kan je daarin ook bredere ontwikkelingen ontdekken? In deze blogserie worden tien privacytrends van 2014 besproken. Dit is de vijfde trend: het Europese Hof van Justitie neemt stelling vóór privacy…

Deze serie van privacytrends is eerder gepubliceerd in Mediaforum 2015/2, p. 50-54. Zie hier, hier, hier en hier de vorige trends.

In 2014 heeft het Europese Hof van Justitie zich op het gebied van privacy ontpopt tot een serieuze tegenstrever van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Ik bedoel niet het arrest van december 2014 over de toepassing van de ‘privé-exceptie’ van de Richtlijn bescherming persoonsgegevens, waarin het Hof oordeelde dat als een surveillancecamera deels gericht is op een publieke weg, die exceptie niet van toepassing is. Nee: in april verklaarde het Hof van Justitie de Europabrede, ongerichte opslagverplichting van telecomgegevens op grond van de Bewaarplichtrichtlijn ongeldig. En in mei oordeelde het Hof in Google/Spanje vervolgens dat zoekmachines geen irrelevante zoekresultaten mogen tonen als een betrokkene daarom verzoekt.

Dat arrest over de relevantie van zoekresultaten is een fundamenteel en mediageniek arrest. Het Hof bespreekt de geografische toepasselijkheid van nationale wetgeving (die is al snel van toepassing) en de uitleg van het begrip ‘verantwoordelijke’ (die uitleg is breed). Het arrest haalde echter de media met de invulling die het Hof geeft aan het recht op verwijdering en verzet: zoekresultaten die ‘ontoereikend, niet of niet meer ter zake dienend of bovenmatig’ zijn, moet Google op verzoek niet meer tonen bij een zoekopdracht naar die persoon. Het Hof wijdt in dat verband een aantal stevige overwegingen aan de verhouding tussen de vrijheid van meningsuiting en het grondrecht op privacy (zoals neergelegd in artikel 7 en 8 van het Handvest). Volgens het Hof krijgt het recht op verzet in beginsel voorrang op het economische belang van de zoekmachine-exploitant en het belang van het publiek om informatie te vinden. Dat kan anders zijn als publicatie van de informatie waarnaar wordt verwezen in de zoekresultaten in het publiek belang is.

Ook in het arrest over de Richtlijn bewaarplicht telecomgegevens laat het Hof dat grondrecht op privacy zwaar wegen, al wijdt ze wel een aantal ongelukkige overwegingen aan het “wezen” van die grondrechten. Het wezen van het grondrecht op gegevensbescherming (artikel 8 Handvest) wordt volgens het Hof niet aangetast, omdat de Bewaarplichtrichtlijn de lidstaten verplicht om beveiligingsmaatregelen te nemen. Het Hof wekt daarmee ten onrechte suggestie dat de kern van gegevensbescherming draait om goede beveiliging van gegevens. Ook het wezen van artikel 7 wordt volgens het Hof niet aangetast, omdat de richtlijn niet ziet op de inhoud van communicatie. Het onderscheid tussen “verkeer” en “inhoud” is echter niet altijd goed te maken: een URL (verkeer) met daarin verwerkt een zoekopdracht verraadt al snel de interesse van de bezoeker (inhoud). Belangrijker nog: gedragsgegevens zelf kunnen soms minstens evenveel informatie prijsgeven als de communicatieinhoud.

Gelukkig past het Hof de proportionaliteitstoets wel streng toe. Het gaat in op de ongerichtheid van de opslag en het feit dat de richtlijn de toegang en het gebruik hiervan niet goed regelt. Ook de onbepaaldheid van de bewaartermijn en de beperkte regels rond de beveiliging van de bewaarde gegevens wegen mee. Het Hof concludeert dat de richtlijn ongeldig is, met terugwerkende kracht – dus de richtlijn wordt geacht nooit bestaan te hebben. De vraag was natuurlijk wat dit betekent voor de nationale implementatiewetten – en dat weten we inmiddels. Daarover meer in mijn blog morgen: de Nederlandse overheid liet zich weinig gelegen liggen aan dat Europese vonnis.